De romans en verhalen van Kader Abdolah (1954), schrijver van het Boekenweekgeschenk De kraai (2011), vinden hun weg naar een groot lezerspubliek. Van Het huis van de moskee werden 300.000 exemplaren verkocht. In 2008 baarde Abdolah opzien met het tweeluik De Boodschapper en De Koran. Zijn boeken zijn vertaald in 21 talen.
Kader Abdolah is inmiddels niet meer weg te denken uit de Nederlandse literatuur. Als auteur heeft hij zich bewust tussen twee culturen in geplaatst en Nederlandse lezes vertrouwd gemaakt met de Perzisch-Iraanse wereld en werkelijkheid. Met zijn nieuwe roman De koning voegt hij daar weer een rijke dimensie aan toe.
*Met De kraai neem je de lezer mee naar de periode ná Het huis van de moskee. Hoe sluit De koning aan bij het succesvolle Het huis van de moskee?*
‘In Het huis van de moskee heb ik de recente geschiedenis van mijn familie gebruikt als achtergrond. De koning is een historische roman die speelt aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Naast de sjah vervult de grootvizier, een functie vergelijkbaar met die van de minister-president in Nederland, er een grote rol in. Dat personage is gebaseerd op mijn betovergrootvader, die grootvizier van de sjah was en dichter.’
In zijn werkkamer laat Kader Abdolah boeken met gedichten en brieven zien van het illustere familielid dat openstond voor veranderingen. ‘Hij probeerde de sjah ervan te overtuigen dat het goed is voor het land en het volk om mee te gaan met de vernieuwingen. Maar de sjah was bang voor zijn positie en had raadgevers die er baat bij hadden dat alles bij het oude bleef. De sjah hield meer van reizen, van zijn kat, van de vrouwen in zijn harem en van de bloedrode sappige kersen dan van zijn volk.’
*Wie De koning leest ziet de huidige verhoudingen tussen het Westen en het Oosten terug. Was dat je grootste ontdekking tijdens het schrijven?*
‘Nee, ik wist al dat die parallel er was. Die wilde ik juist tonen. De mooiste ontdekking voor mijzelf is dat ik ervan hou een wereld te scheppen waarvan de lezer het bestaan niet vermoedt. Zelfs mijn eigen vrouw, die uit Iran komt, las over zaken die haar niet bekend waren. Ik heb mijn loon voor dit werk al ontvangen. Dat is het schrijven zelf en het ontdekken. Ik heb voor het eerst goed begrepen wat de literatuur doet: ze geeft ruimte en hoop. Archieven vol feiten zijn als lood aan onze voeten. De kunstenaar schept ruimte.’